De honingbij en het falende onderzoek naar de chronische toxiciteit van systemische insecticiden

Indien systemische insecticiden het stuifmeel en de nectar besmet­ten, zijn de contacten tijdens de dracht repetitief. De contacten met het gif bestendigen zich gedurende de periode dat de larven het voedsel ontvangen en, verder, als de bijen honing eten uit een besmet deel van hun voorraad. In dat geval spreken we over chro­nische intoxicatie (zich herhalende contacten over een min of meer lange periode). We kregen de kans om enkele Europese dossiers in te kijken van ondernemingen die solliciteerden naar een erkenning voor hun product. Ondanks de kennis van het risico dat de systemische insecticiden veroorzaken, was er in geen enkel dossier een spoor te vinden van testen gericht op chronisch contact van de bijen met het gif.

De honingbij is een sociaal insect en daarom kunnen we haar op toxicologisch vlak niet zo maar met andere insecten vergelijken. Honingbijen leven in kolonies. Dat is heel belangrijk want als we over 'toxiciteit' spreken, slaat dat niet enkel op het individuele insect, maar ook op het volk als geheel. Toxische stoffen kunnen de bijen rechtstreeks treffen via bespuiting of ze kunnen er in aanraking mee komen nadat de stoffen op de gewassen werden aangebracht. Ook het opgehaalde water kan besmet zijn. Het contact met de stof is hier hoe dan ook beperkt in de tijd. We spreken dan over een acute vergiftiging (eenmalig con­tact). Het gaat er helemaal anders aan toe bij vergiftiging door systemische insecticiden. In het geval van zaden behandeld met een neuro­toxische stof, verspreidt deze zich in de plant waardoor het risico ontstaat dat ook de nectar en het stuifmeel besmet geraken. Indien systemische insecticiden het stuifmeel en de nectar besmet­ten, zijn de contacten tijdens de dracht dus repetitief. De contacten met het gif bestendigen zich gedurende de periode dat de larven het voedsel ontvangen en, verder, als de bijen honing eten uit een besmet deel van hun voorraad. In dat geval spreken we over chro­nische intoxicatie (zich herhalende contacten over een min of meer lange periode).
Op zijn sterkst telt een kolonie, dag in, dag uit, tien tot vijftienduizend haalsters die onge­veer 150 kg nectar moeten inza­melen om haar door de winter te helpen. De bijen vervoeren dat volume in hun honingmaag, 'pot­jes' van amper 60 mg. Onnodig te zeggen dat ze er belang bij hebben om dit werk te rationaliseren. En ze doen dat dan ook, o.a. via hun bekende 'dansen', een com­plex, aangeboren gedragsschema dat ook een leerproces bevat. De bijen moeten bekwaam zijn om een bepaalde richting te 'lezen' en te onthouden, zoals ze ook het tijdstip van de nectarafscheiding van een plant moeten onthouden of de plaats waar hun kast staat.

Ze vervullen nog andere complexe taken:

• de raatbouw met zijn volmaakt hexagonale cellen;

• de zorg voor het broed;

• de instandhouding van de temperatuur- en vochtwaarden nodig om de ontwikkeling van het broed te verzekeren;

• de bewaring van de honing- en stuifmeelvoorraden;

• het zwermgedrag en de bijhorende zoektocht naar een nieuwe woonst;

• de verdedigingstactieken tegen diverse vijanden.

De bijen voeren al deze taken uit via aangeboren gedrag en het ver­mogen om heel precieze details te memoriseren.
Het voortbestaan van een volk is afhankelijk van de integriteit van deze gedragingen, en dus van de integriteit van het zenuwstelsel van elk insect. Het is essentieel dat te begrijpen om de potentiële gevolgen van het gebruik van systemische insectici­den te kunnen inschatten.

De voordracht van de toxicoloog Henk Tennekes over het risicoprofiel van neonicotinoide insecticiden in het Bijenhuis in Wageningen van 25-05-2011 is bijgevoegd.

Toxische stoffen kunnen de bijen rechtstreeks treffen via bespuiting of ze kunnen er in aanraking mee komen nadat de stoffen op de gewassen werden aangebracht. Ook het opgehaalde water kan besmet zijn. Het contact met de stof is hier hoe dan ook beperkt in de tijd. We spreken dan over een acute vergiftiging (eenmalig con­tact). Het gaat er helemaal anders aan toe bij vergiftiging door systemische insecticiden. In het geval van zaden behandeld met een neuro­toxische stof, verspreidt deze zich in de plant waardoor het risico ontstaat dat ook de nectar en het stuifmeel besmet geraken.

De werksters zuigen de nectar op en brengen hem naar hun kast en bij langere afstanden gebruiken ze ook een (klein) deel van de geoogste nectar. Stuifmeel is een ander verhaal. De haalsters verbruiken het stuifmeel niet, ze vliegen ermee naar hun kast. Daar wordt het niet onmiddellijk ver­bruikt: het verblijft er gedurende enkele dagen in de raat en onder­gaat er een melkzuurfermentatie zodat de voedsterbijen het kunnen eten en verteren. Deze consume­ren het stuifmeel om er koningin­nenbrij mee te produceren. De lar­ven krijgen deze brij toegediend en ook het stuifmeel. De koningin van haar kant ontvangt enkel koninginnenbrij. De bewaarduur van het stuifmeel bedraagt meerdere maanden. Dat is vooral zo tijdens de winter, gelet op het feit dat de eerste larven, vanaf ongeveer februari, gevoed worden met het stuifmeel dat de bijen aan het einde van de vorige zomer verzamelden en opsloegen.

Indien systemische insecticiden het stuifmeel en de nectar besmet­ten, zijn de contacten tijdens de dracht dus repetitief. De contacten met het gif bestendigen zich gedurende de periode dat de larven het voedsel ontvangen en, verder, als de bijen honing eten uit een besmet deel van hun voorraad. In dat geval spreken we over chro­nische intoxicatie (zich herhalende contacten over een min of meer lange periode).

De basis voor de machtigingen m.b.t. gewasbeschermingsmiddelen is de Europese richtlijn 91/414/EG, een bindende tekst waarop de wetgeving van de Europese landen steunt. In Europa is de bevoegde minister er toe gehouden een machtiging te weigeren of in te trekken als blijkt dat de voorwaarden waaraan het product moet voldoen niet of niet meer aanwezig zijn.

Alvorens pesticiden op de markt komen, ondergaan ze een aantal testen die peilen naar hun giftig­heid voor mens en dier. Ook hun ecotoxiciteit wordt gemeten (effecten op vogels, waterorganis­men, bijen, ...). We kregen de kans om enkele Europese dossiers in te kiiken van ondernemingen die solliciteerden naar een erkenning voor hun product. Ondanks de kennis van het risico dat de systemische insecticiden veroorzaken, was er in geen enkel dossier een spoor te vinden van testen gericht op chronisch contact van de bijen met het gif. Ook de subletale effecten kwamen er niet in aan bod.

• in de dossiers over Clothianidin zagen we dat de meeste testen doorgingen in kooien (4mx4mx2m). De onderzoekers vulden hiervoor kastjes met vijf­honderd bijen en plaatsten deze een dag later in de kooien. In elke kooi bloeide een dracht-veldje met koolzaad of een andere teelt, met behandelde (=test) of niet-behandelde (=controle) zaden. De test duurde vier dagen. Als er geen beduidende bijensterfte vastge­steld werd, besloten de onderzoekers dat het product geen negatief effect had op de bijen.

• andere testen vonden plaats in tunnels met een lengte van 10 m. Op die afstand laten de bijen zich leiden door hun geur- en zichtvermogen. Hun vermogen om een richting te onthouden - een mechanisme waarvan men veronderstelt dat systemische insecticiden het verstoren - werd niet onderzocht. En toch steunen deze verslagen zich op dat soort testen om te stellen dat de actieve stof geen invloed heeft op het gedrag en de gezondheid van de bijen.

• in het dossier 'Clothianidin werd de legcapaciteit van de koningin onderzocht op basis van een test met volkjes die slechts vijfhon­derd bijen tellen. Dat is maar het honderdste deel van een normaal volk. Hoe kan men op deze manier vaststellen dat het legvermogen intact blijft? Bovendien zou de test over meerdere maanden moeten lopen om tot een geldig besluit te kunnen komen.

• we moeten soms ook een vraagteken plaatsen bij de ernst van de onderzoeken. In het dossier 'Clothianidin' vonden we de beschrijving van een tunnel-proef waarbij het aantal bijen in drie weken tijd zo goed als verdubbelde hoewel de volkjes zonder broed in de tunnel werden geplaatst! Dat kan natuurlijk niet, maar als de lezer van een dergelijk dossier geen imker is, valt dat niet op.

• hetzelfde dossier beschrijft een veldproef met een perceel koolzaad van 1 ha waarbij de zaadopkomst slechts 10% bedroeg. De onderzoekers stelden zich geen vragen over de aantrekkelijkheid van dergelijk drachtveld voor de bijen dat nochtans in een streek lag met diverse andere drachtbronnen. De waarnemingen in het koolzaadveld leverden geen betekenisvolle vaststellingen op en dus werd besloten dat Clothianidin geen beduidend negatief effect had op de volken!

• algemener: geen enkele test bewees dat de proefbijen het behandelde stuifmeel verbruik­ten en niet het stuifmeel dat ze in reserve hadden (voor tunnel-proeven gebruikt men volken die over voedselreserves beschik­ken). Zoals al aangehaald wordt stuifmeel door de bijen 'uit­gesteld' verbruikt. Een belangrijk element m.b.t. de betrouwbaar­heid van de controleschema's wordt zodoende verwaarloosd, zonder compensatie.

Het enige wat we hieruit kunnen concluderen is dat de testen, zoals ze nu zijn opgesteld, het op geen enkele wijze mogelijk maken om over de giftigheid van deze producten te oordelen. Zoals blijkt uit de studie van de dossiers is het analysesche­ma ontoereikend om met goed gevolg de mogelijke toxiciteit van insecticiden voor zaadbehandeling te testen. Het huidige schema houdt inderdaad geen rekening met de chronische toxiciteit van deze stoffen die tijdens de hele bloeiperiode in de plant aanwezig zijn. En dat gedurende ongeveer een maand voor bijvoorbeeld zonnebloemen en koolzaad. Dat gegeven creëert een heel nieuwe situatie die zich zelfs niet voor­doet bij het gebruik van insectici­den - zelfs systemische - via besproeiing! Bovendien worden enkel de letale risico's gemeten terwijl in deze gevallen vooral de subletale gevolgen dodelijk kunnen zijn voor de bijen.

Gelet op de vermelde lacunes in de erkenningsprocedure richtten een twintigtal Europese imkersvereni­gingen een schrijven aan de bevoegde Commissarissen. Ze vroegen de herziening van de erkenningproce­dure en de niet-inschrijving van de betwiste stoffen in Bijlage 1 van de Richtlijn zolang er geen ernstig evaluatieplan bestaat.

De procedure voor de erkenning van nieuwe actieve stoffen gaat niettemin door. De Commissie is verplicht deze dossiers te onder­zoeken binnen de tijdslimieten vastgelegd in de werkprogramma's. Als ze de procedures vanaf nul zou herbeginnen, kan ze de dossiers niet binnen de vooropgestelde termijnen afwerken. Ze zou dan tekortschieten ten overstaan van de producenten, een toestand die de Commissie tot elke prijs wil ver­mijden. De Commissie telt in haar rangen, helaas, geen specialist 'bijen'; ze is belast met de risicoanalyse en doet beroep op het EFSA (European Food Safety Authority) voor wat betreft de evaluatie ervan.

Onze 'duik in de realiteit van de erkenningsprocedure bracht twee belangrijke tekortkomingen in de huidige procedures aan het licht. De eerste is dat alle testen uitgevoerd en beoordeeld worden door de aanvrager van de erkenning en door hem alleen. Er zijn geen contra-expertisen, noch verwijzingen naar eventueel bestaande, mogelijkerwijs tegensprekelijke, wetenschappelijke literatuur. De tweede ernstige tekortkoming is dat de erkenningprocedure zich afspeelt zonder dat de publieke opinie er weet van heeft. Dat belangstellenden de dossiers kunnen inzien op de website van het EFSA is een lovenswaardige nieuwigheid. De procedu­re echter voorziet niet in de raad­pleging van stakeholders - mensen uit de praktijk - zoals dat vaak gebruikelijk is voor sociale aange­legenheden of aspecten die betrekking hebben op het milieu. Hierdoor is er op dit belangrijke niveau geen verweer tegen het lobbywerk van de fytofarmaceuti­sche ondernemingen.

Hoe moet het nu verder met de 'zaak van de bijen'? Gezien de omvang van het fenomeen is het wenselijk dat er snel een oplossing komt. Laat ons dus hopen dat Europa voorziet in een geloofwaardig evaluatieproces, gebaseerd op een onafhankelijke en tegensprekelijke expertise en op transparante procedures. Pas dan kan het zijn burgers de zekerheid geven dat ze kunnen betrouwen op de competentie en onafhankelijkheid van de instellingen die over hun leefmilieu en gezondheid waken.

Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond, Jaargang: 94, Jaar: 2008, Auteurs: Janine Kievits, Gh. De Roeck
(vertaling Gh. De Roeck).
http://www.konvib.eu/artikels/ziekten-en-bedreigingen/bijensterfte/1775…
Het ultieme bewijs voor de bepalende rol van het neonicotinoide insecticide imidacloprid bij de sinds enkele jaren sterk verhoogde bijenvolksterfte (tabel 5 in de bijlage) wordt geleverd met een wiskundige vergelijking, die het verband beschrijft tussen de blootstellingsconcentraties en blootstellingstijd totdat een dodelijke werking optreedt. Als je dus weet met hoeveel imidacloprid de nectar en het stuifmeel (dat was meegenomen naar de bijenkast) besmet waren, kun je uitrekenen na hoeveel tijd bijensterfte zal optreden. Dat bleek in het onderhavige geval binnen 14 dagen te zijn. Aangezien winterbijen een levensverwachting van enkele maanden hebben, betekent deze dodelijke werking dus gegarandeerd het einde van een bijenvolk.

Het bewijs werd geleverd door de Spaanse geleerde Francisco Sanchez-Bayo, die samen met zijn Japanse collega Kouichi Goka op 15 april 2012 een weerwoord op de literatuurstudie van Tjeerd Blacquiere c.s.. bij het tijdschrift Ecotoxicology had ingediend, dat echter op 2 augustus 2012 werd afgewezen door Lee R. Shugart, PhD, Editor-in-Chief van Ecotoxicology (terwijl twee van de drie reviewers van mening waren dat het manuscript - met geringe nader omschreven wijzigingen - geschikt was voor publicatie).