Minder vogels in de stad

Steden zijn voor veel vogels van groot belang als leefgebied. Het CBS Centraal Bureau voor de Statistiek heeft in januari 2008 een bericht gepubliceerd over de achteruitgang van het aantal stadsvogels. De negen vogelsoorten die in de tuinvogeltellingen van 2003 tot en met 2006 het meest voorkomen in de stad, nemen als geheel in aantal af. Het aantal Houtduiven Columba palumbus, Huismussen Passer domesticus, Kauwen Corvus monedula, Spreeuwen Sturnus vulgaris en Turkse Tortels Streptopelia decaocto in de stad neemt de laatste jaren af. Goed gaat het in de stad met de populaties van de Koolmees Parus major, de Merel Turdus merula, de Pimpelmees Cyanistes caeruleus en de Vink Fringilla Coelebs. Hun aantallen nemen toe of blijven stabiel.

Lees verder op: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/natuur-milieu/publicaties/artikelen…

Bron: Natuurbericht, 11-05-2011
http://www.natuurbericht.nl/?id=12&cat=ganzen

Habitat en voedselpatroon afnemende vogelsoorten:

Huismus: Vrijwel uitsluitend nabij menselijke nederzettingen. Kan buiten broedseizoen soms ver van menselijke bebouwing worden aangetroffen. Omnivoor, fourageert op de grond. Eet allerlei soorten zaden, vruchten, kleine ongewervelden en menselijk afval;
Houtduif: Broedt in beboste gebieden, aan bosranden, parken en halfopen gebieden. Fourageert op open velden. Eet voornamelijk zaden, bessen en groene planten. Soms ook ongewervelden;
Kauw: Meestal in open bosgebieden en parken, ook bij oude gebouwen en klippen aan zee en in het binnenland. Zoekt vaak voedsel op landbouwgronden. Bouwt nest in holten in bomen, rotsen, gebouwen, en zelfs in konijnenholen. Vaak in grote groepen. Eet voornamelijk kleine gewervelde en ongewervelde dieren. Ook wel plantaardig voedsel, zoals gewassen, granen, vruchten en bessen;
Spreeuw: Meestal nabij menselijke bebouwing en nabij vee. Heeft geen speciale habitatvoorkeur, maar prefereert korte graslanden met nabijgelegen bomen en huizen met nestholtes. Komt in broedseizoen ook in bos voor. Omnivoor, maar heeft gedurende broedseizoen sterke voorkeur voor insecten;
Turkse tortel: Open bosgebieden en parken, meestal nabij menselijke nederzettingen. Ook in steden. Eet voornamelijk zaden en groene planten. Ook af en toe ongewervelden.

Habitat en voedselpatroon toenemende of stabiele vogelsoorten:

Koolmees: Diverse bossige en halfopen gebieden, zoals loof- en gemengde bossen, parken, tuinen, etc. Op trek ook in geïsoleerde bosjes, zoals Pimpelmees. Voedsel. Ongewervelden, vruchten en zaden;
Merel: Diverse habitats, zolang er voldoende dekking aanwezig is in vorm van goed bebladerde bomen en dicht struikgewas. Komt voor in open loofbos, parken, groene voorsteden, maar ook hoger in de bergen en in afgelegen gebieden. In dergelijke gebieden zijn de dichtheden lager. Voedsel. Ongewervelden, waaronder veel regenwormen, en vruchten;
Pimpelmees: Veel in parken en tuinen. Natuurlijke habitat is gemengd en loofbos, minder algemeen in naaldbos. Buiten broedseizoen en op trek vaak in laag struikgewas, heggen, geïsoleerde bosjes, etc. Voedsel: Voornamelijk ongewervelden, maar eet ook vruchten en zaden, vooral in de winter. Fourageert meer op de grond dan andere mezen, maar minder dan Koolmees.
Vink: Broedt in loof- en naaldbos, boomgaarden, parken, tuinen. ’s Winters ook in open landschap en soms in grote troepen op akkers, in duinen en langs wegen. Voedsel: ’s Zomers ongewervelde dieren en zaden. ’s Winters voornamelijk zaden en vruchten.

Bron: SoortenBank.nl