Neergang en herstel van de Roek als broedvogel in Nederland in de 20e eeuw

Roeken Corvus frugilegus worden al heel lang met argusogen bekeken. Boeren klagen over schade aan landbouwgewassen, en omwonenden van kolonies ondervinden overlast van de broedende vogels. In de periode 1924-1944 schommelde de Roekenstand tussen de 40.000 en 50.000 broedparen. Verondersteld wordt dat de Roek (Corvus frugilegus) tussen 1944 en 1954 o.i.v. de landelijke vervolgingen met 10.000 broedparen afnam. Na 1954 ging de Roek nog sneller achteruit, in 16 jaar daalde de populatie met ruim 30.000 nesten. In vergelijking met 1944 was de Roek in de jaren 1970 met 80% achteruitgegaan. De achteruitgang heeft over het gehele land plaatsgevonden.

Ten westen van de lijn Amsterdam-Breda was de Roek als broedvogel praktisch geheel verdwenen. In Zeeland was de Roek als broedvogel geheel verdwenen, in Noord-Holland bestond alleen de kolonie in het Naardermeer nog (benevens twee nesten in Ankeveen). Ook in Zuid-Holland, waar vroeger veel Roeken hebben gebroed, was de Roek praktisch verdwenen. Verder viel ook de sterke achteruitgang langs de grote rivieren op. In Groningen was, afgezien van de grote kolonie te Glimmen bij de grens met Drenthe, de Roek vrijwel geheel verdwenen.De soort trok zich bijna volledig uit West-Nederland terug, een situatie die tot op de dag van vandaag nog nauwelijks is gewijzigd. Ook in het oosten van het land werden gebieden verlaten zoals Midden-Drenthe, delen van het rivierengebied, Noord-Limburg en westelijk Noord-Brabant. Vanaf 1977 werd de Roek het jaar rond beschermd, al is de vervolging nog steeds niet geheel uitgebannen. De wettelijke bescherming resulteerde in een spectaculair herstel (en de gedeeltelijke herkolonisatie van leeggelopen gebieden) met 20 000 nesten in 1980 tot ruim 64 000 nesten in 2000. Vergeleken met het hoogste aantal in de eerste helft van de vorige eeuw komen de huidige aantallen in Friesland, Drenthe, Overijssel, Gelderland en Noord-Brabant hoger uit, en in Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland en Limburg lager. In Groningen zijn de aantallen vergelijkbaar en in Zeeland is de soort nog niet als broedvogel teruggekeerd. Het lijkt erop dat omstreeks 2000 de grootste groei was afgevlakt en dat het aantal zich stabiliseerde tussen 65 000 en 75 000 paren.

Roeken zijn net als andere kraaiensoorten flexibele eters. Ze prefereren dierlijk voedsel (regenwormen, slakken, insecten, vooral ritnaalden (de larven van kniptorren)) maar plantaardige kost maakt ongeveer 3/5 van hun dieet uit.

Bron:
H. R. FEIJEN. R.I.N.-Mededeling 139.
Limosa, 49 no 1-2, 1976: pag 28-67
http://www.michelklemann.nl/roek/mgz/Limosa49.html
Jan Schoppers. Neergang en herstel van de Roek als broedvogel in
Nederland in de 20e eeuw (bijlage)