De Knautiabij en de Beemdkroon gaan beide achteruit

Beemdkroon (Knautia arvensis) is een wilde plant die stuifmeel en nectar levert aan een breed scala aan insecten. Eén bezoeker, de Knautiabij, Andrena hattorfiana, voedt haar jongen exclusief met stuifmeel van deze plant. Zowel de bij als de plant zijn recentelijk achteruit gegaan, in zowel Nederland als Engeland. Beemdkroon is nog steeds redelijk algemeen, maar al veel minder dan enkele decennia geleden. De afwezigheid van de bij zou een rol kunnen spelen in de achteruitgang van de plant. Een Zweedse studie toonde aan dat de Knautiabij een effectievere bestuiver van de Beemdkroon is dan andere bijen en zweefvliegen.

Gespecialiseerde bijen van wilde klavers hebben het zwaar

De analyse in een studie gepubliceerd in Science laat zien dat wilde bijen die gespecialiseerd zijn op wilde vlinderbloemigen achteruitgaan. Als voorbeeld kunnen de Langhoornbijen dienen (Eucera nigrescens en Eucera longicornis). Deze soorten zijn sterk achteruitgegaan. De Zuidelijke langhoornbij Eucera nigrescens is in Engeland zelfs uitgestorven en wordt in Nederland sterk bedreigd. Dit kan een gevolg zijn van een afname in sommige voedselplanten (Wikke, Lathyrus, Klaver).

Link naar het Science artikel: www.sciencemag.org/cgi/content/short/313/5785/351

De bloemenstruik Rhabdothamnus solandri dreigt uit te sterven door een gebrek aan bestuivende vogels

Het gaat niet zo goed met de bloemenstruik Rhabdothamnus solandri, die op het noordelijke grote eiland van Nieuw Zeeland leeft en voor zijn bestuiving afhankelijk is van een drietal vogels: de New Zealand bellbird Anthornis melanura, de tui Prosthemadera novaeseelandiae en de stitchbird Notiomystis cincta. Deze diertjes drinken honing uit de bloemen van de struik, waarbij ze stuifmeel overbrengen. Maar twee van die drie vogelsoorten zijn inmiddels praktisch verdwenen uit het noorden van het land. Alleen op een paar kleine eilandjes voor de kust komen de vogels nog volop voor. In hun artikel beschrijven de biologen nu hoe de struik met het verdwijnen van de vogels ook achteruit is gegaan.

Imidacloprid voldoet niet aan de milieucriteria van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen van 1995

De toelating van bestrijdingsmiddelen is in Nederland wettelijk geregeld sinds 1947. In dat jaar werd de Wet Bestrijdingsmiddelen en Meststoffen van kracht. Deze wet, waarin de deugdelijkheid (werkzaamheid) van middelen centraal stond, is in 1962 vervangen door de Bestrijdingsmiddelenwet. Deze schrijft voor dat naast de deugdelijkheid ook de risico’s voor de gezondheid van de mens bij de toelaatbaarheidsbeoordeling betrokken moeten worden. Sinds de wetswijziging van 1975 geldt dat ook voor schadelijke nevenwerkingen in het milieu. Artikel 3 van de Bestrijdingsmiddelenwet geeft de criteria voor de toelating van een middel. Door de globale formulering bleef het begrip ‘schadelijke nevenwerkingen in het milieu’ echter lange tijd moeilijk te hanteren. Voor milieucriteria is in februari 1995 een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) ex art. 3a (Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen) van kracht geworden (Stb95).

Sinds 1980 is de Nederlandse broedpopulatie van de torenvalk gehalveerd

De torenvalk Falco tinnunculus is een typische vogel van het agrarische landschap, open natuurlandschappen, langs wegen en in boomgaarden. De torenvalk jaagt tijdens kenmerkende, stationaire ’bidvlucht’, speurend naar bodemdieren en vangt voornamelijk kleine zoogdieren (vooral veldmuizen) en, in mindere mate, vogels. De roofvogel maakt zelf geen nest, maar broed in nestkasten, oude nesten van kraaien en in of op gebouwen. De Nederlandse torenvalkenpopulatie is voor het overgrote deel aangewezen op kunstmatige broedgelegenheid. Door heel het land zijn torenvalkenkasten geplaatst om valken een onderkomen te bieden en eventuele muizenoverlast te bestrijden. Volgens SOVON was er sinds 1990 een significante afname van de broedvogel populatie van <5% per jaar. Het aantal broedparen werd in 1998-2000 geschat op ongeveer 5.000 tot 7.500. Volgens de Vogelbescherming is het bestand sinds 1980 gehalveerd. Ook in andere delen van Europa (Ierland, Engeland, Frankrijk, Slowenië, Kroatië, Litouwen, Wit-Rusland, Ukraine, Rusland en Roemenië) ging de torenvalk in de jaren 1990 achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Bestrijdingsmiddelen bedreigen waterplanten

Omdat waterplanten en moerasplanten in zeer nauw contact leven met het omringende water, zijn ze zeer gevoelig voor de verontreiniging van dat water. Allerlei afvalstoffen, meststoffen, herbiciden en pesticiden die op het land gebruikt worden zijn oplosbaar in water en komen uiteindelijk terecht in het oppervlaktewater, beken en rivieren. De achteruitgang, of zelfs het verdwijnen van water- en moerasplanten geeft daarom belangrijke signalen naar de gemeenschap van een globale verontreiniging van het leefmilieu. Sommige soorten zijn zeer gevoelig. Tot deze laatste groep behoren vele fonteinkruiden, zoals glanzig en plat fonteinkruid. Fonteinkruiden met grote bladen waren vroeger erg typisch voor onze rivieren. Nu zijn het bijna allemaal grote zeldzaamheden geworden.

De akkerflora verdwijnt door het gebruik van herbiciden

Veel natuurwaarden, zowel planten als dieren, zijn verdwenen. Akkers vertoonden vroeger een bonte kleurenpracht van korenbloemen, klaprozen, kamille en gele ganzenbloem. Daar kwamen veel insecten op af, wat samen met de zaden van de gewassen weer vogels zoals kneu Carduelis cannabina en veldleeuwerik Alauda arvensis trok. Helaas is de natuurlijke rijkdom van akkers in de twintigste eeuw sterk achteruit gegaan; 16 typische akkerplanten zijn in ons land zelfs uitgestorven. Sinds 1950 is de landbouw heel sterk veranderd. Sommige teelten – zoals klaver, boekweit en in de meeste streken ook vlas – zijn nagenoeg verdwenen. Andere gewassen worden, vooral als een gevolg van betere zaaizaadzuivering en herbiciden allerhande, veel minder dan vroeger ‘geteisterd’ door kleurrijke wilde bloemen. Van de akkerplanten in Nederland zijn er maar liefst 75 bedreigd. Rond 1960 kwamen er nog zo'n 120 plantensoorten regelmatig voor op akkers in Nederland. Tegenwoordig zijn dat er nog maar twintig. Dit zijn bijna altijd algemenere soorten die ook buiten akkers volop voorkomen.

Het rozenkransje is zo goed als verdwenen uit Nederland door een gebrek aan bestuivers

Het Rozenkransje (Antennaria dioica) is een tweehuizige, kruipende plant, die zich behalve via zaad ook vegetatief kan uitbreiden. De soort was vroeger een algemene verschijning in schrale graslanden in de duinen en op de hogere zandgronden. Sinds 1950 is het Rozenkransje echter gestaag afgenomen, en nagenoeg ongemerkt behoort ze nu tot een van onze meest bedreigde planten. Momenteel resteren nog maar zes vindplaatsen: in het NoordHollands Duinreservaat, in Meijendel, op Texel en Schiermonnikoog, in het Goois Natuurreservaat bij Blaricum en in een heideterrein bij Havelte. De bestuiving van het Rozenkransje is mogelijk één van de factoren die de levensvatbaarheid en de kansen op herstel en uitbreiding beïnvloeden. De bloemhoofdjes worden bezocht door een breed scala aan insecten, verschillende soorten vliegen, zweefvliegen, bijen, mieren en dagvlinders. Het aantal insecten dat op de bloemhoofdjes wordt gezien is echter relatief laag.

Wilde ridderspoor verdwijnt uit Nederland door een gebrek aan hommels

Wilde ridderspoor Consolida regalis is een slank, statig akkeronkruid. Het is een middelhoge, behaarde, éénjarige plant die voor of na de winter kiemt. De bloeitijd valt in de zomer. De bestuiving vindt door langtongige hommels plaats. Wilde ridderspoor komt voor in Europa vanaf Frankrijk en Scandinavië oostwaarts en in West-Siberië. In Nederland bereikt ze haar westgrens en is vrijwel tot de rivierdalen beperkt. Hier was ze in de 17e en 18e eeuw beslist niet zeldzaam. Recent is de plant alleen nog in de oostelijkste delen van het rivierengebied in Limburg en Gelderland gevonden en de kans is groot dat ze daar binnen aanzienlijke tijd verdwijnt. Wilde ridderspoor is een exclusieve bewoner van wintergraanakkers op matig bemeste, kalkhoudende, zandige klei. De achteruitgang van de soort is vooral toe te schrijven aan zware bemesting en aan chemische onkruidbestrijding, die tevens de haar bestuivende hommels van de akkers heeft verdreven.

Imidacloprid tast de bodembiodiversiteit aan

Sinds juni 2010 is in Nederland het insecticide imidacloprid toegelaten voor de bestrijding van engerlingen en emelten op sportvelden en golfterreinen. Het is gemakkelijk toe te passen als strooimiddel dat daarna moet worden ingeregend. Het middel werkt systemisch, dat wil zeggen dat het zich door de gehele plant verspreidt. De werkingsduur is erg lang. Imidacloprid blijft ten minste twee jaar lang in de grond aanwezig. Voor de biocoenose van gazons, sportvelden en golfterreinen betekent dit dat vrijwel alle insecten in de bodem, die chronisch worden blootgesteld aan dit middel, zullen worden vergiftigd. Recent is ook bekend geworden dat imidacloprid een negatieve invloed heeft op het bacterieleven in de bodem (bijlage). Bovendien is imidacloprid giftig voor regenwormen. Uit recent onderzoek is gebleken dat neonicotinoiden veruit de giftigste insecticiden voor regenwormen zijn (bijlage). Afbraak van organische stof zal hierdoor in gevaar komen. Afgemaaid gras van de behandelde oppervlakken moet eigenlijk worden beschouwd als chemisch afval.